Raadpleeg de Kennisbank

Overige regels/kaders die van belang (kunnen) zijn

U bent hier:

1.Nationale, provinciale en gemeentelijke wetgeving

De voor bodemenergie relevante wet en regelgeving komt van nationaal, provinciaal en soms ook gemeentelijk niveau. Tussen de verschillende regels geldt een hiërarchie (zie Tabel 1).

Tabel 1 – Regels die de burger binden.

* alleen bindend voor de persoon/organisatie waaraan de vergunning/beschikking is gericht.

Op www.wetten.nl zijn alle vastgestelde en op dit moment geldende wetten en regels te vinden.

Naast de regels die in principe iedereen binden, stelt het bevoegd gezag ook stukken vast waar alleen zij zelf aan gehouden is. Voorbeelden hiervan zijn een omgevingsplan, omgevingsvisie, beleidsstukken en beleidsregels. Indirect hebben deze wel gevolgen voor ‘de burger’ omdat het bestuur zich bij besluitvorming zal houden aan de lijn die in deze stukken wordt uitgezet. Vooral beleidsregels zijn hierbij van belang omdat het bevoegd gezag hierin opneemt  hoe zij met haar (vergunningverlenende) bevoegdheid omgaat; onder welke voorwaarden zal zij positief en wanneer negatief beslissen op bijvoorbeeld een vergunningaanvraag Waterwet voor een open systeem.

Open en gesloten bodemenergiesystemen
De regels voor de aanleg, exploitatie en beëindiging voor open en gesloten bodemenergiesystemen zijn voor een groot deel gelijk of vergelijkbaar. De regels bevatten bijvoorbeeld een melding-/vergunningplicht, eisen over retourtemperaturen, toegevoegde warmte- en koude en registratie. De regels voor open en gesloten bodemenergiesystemen staan in de Omgevingswet.

In 2013 is het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen (Wbbe), ook vaak AMvB Bodemenergie genoemd, in werking getreden. Door dit besluit zijn verschillende op dat moment geldende besluiten aangepast zodat deze nadere regels voor bodemenergie bevatten. Het doel van deze aanpassing was om de toepassing van bodemenergie te vergemakkelijken en een gelijk speelveld te creëren voor de open en gesloten systemen. Voor meer informatie en de achtergronden van het Wijzigingbesluit zie: Wijzigingsbesluit en Wet- en Regelgeving.

2.Bouwregelgeving

Voor de toepassing van bodemenergie is het van belang dat gebouwen energiezuinig zijn. De regels die gelden voor het maken van gebouwen zijn hiervoor een belangrijke voorwaarde.

Energieprestatie BENG
Vanaf eind 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energie neutrale gebouwen (BENG) zijn. De BENG-eisen vervangen per 1 januari 2021 de EPC. BENG kent drie eisen: maximale energiebehoefte (J/m²/jaar), maximaal primaire fossiele energiegebruik (J/m²/jaar) en minimaal aandeel hernieuwbaar op te wekken energie (%).

“De BENG-indicatoren kunnen op dit moment alleen bepaald worden uit de tussenresultaten van de berekening van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC)-berekening (NEN 7120). Het kabinet wil zorgen voor bepalingsmethoden die transparant en eenvoudig zijn en goed aansluiten bij de behoefte van de consument.

Omdat er nu nog geen bepalingsmethode voor BENG beschikbaar is, heeft RVO.nl een handreiking, waarin de bepaling van de drie indicatoren wordt omschrijven. Ook is een rekenblad uitgewerkt om een berekening van de BENG-indicatoren uit te voeren. Naast energieprestatie-eisen voor nieuwbouw gelden er ook eisen bij renovaties (het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk).

Energielabel
Bij de verkoop, verhuur en oplevering van utiliteitsgebouwen en woningen is sinds 1 januari 2015 een geldig energielabel verplicht. De handhaving is in handen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).

3.Levering van warmte

De wet beschermt gebruikers van warmte en koude met een aansluiting tot en met 100 kW. Deze bescherming is nodig omdat de warmteleverancier, anders dan een leverancier van gas of elektriciteit, een monopolypositie heeft. Dit komt door de technische en energetische aspecten van warmtelevering. De afnemer kan hierdoor niet op zoek naar de leverancier met de laagste prijs en de beste voorwaarden. Daarom stelt de wet eisen aan leveranciers van warmte. In sommige gevallen geldt ook een vergunningplicht. Afnemers van warmte met een aansluiting tot en met 100 kW worden ‘verbruikers’ genoemd. Alleen deze verbruikers worden beschermd door de Warmtewet. Alleen voor leveranciers van warmte/koude aan verbruikers gelden regels om de verbruikers te beschermen. Dit betekent dat afnemers van warmte met een aansluiting groter dan 100 kW niet beschermd zijn. Voor hun leverancier gelden de regels van de wet namelijk niet. De wijze waarop de warmte is opgewekt is niet relevant voor de werking van de wet. Dus warmte uit restwarmte, bodemenergie en Cv-installaties vallen bijvoorbeeld allemaal onder de regels.

Regels voor leveranciers
Leveranciers moeten voldoen aan de algemene regels uit de wet. De belangrijkste algemene regels voor leveranciers zijn:

  • Registratieplicht
  • Gereguleerd prijsregime: maximale prijs en maximaal redelijk rendement
  • Gespecificeerde nota
  • Eisen aan administratie en bemetering
  • Storingsadministratie en compensatieregeling
  • Leveringsovereenkomst
  • Afsluiting van verbruikers, beëindiging levering
  • Geschillenprocedure

Bij het niet voldoen aan de regels kunnen (financiële) sancties worden opgelegd door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). In principe heeft een leverancier ook een vergunning nodig voor de levering van warmte. Hiervoor gelden drie uitzonderingen.:

  1. Hij alleen levert aan eigen huurders of,
  2. Hij levert aan een beperkt aantal verbruikers (10) of,
  3. De totale omvang van zijn leveringen onder een drempelwaarde zit (10.000 Giga Joule/jaar).

Voor vergunningplichtige leveranciers gelden naast de standaardeisen een aantal aanvullende eisen. Deze eisen betreffen de boekhouding, betaalwijzen en communicatie.

4.Milieubescherming

De wet legt in grote lijnen vast welke instrumenten er zijn om het milieu te beschermen en welke uitgangspunten daarvoor gelden. Zo schrijft de wet bijvoorbeeld voor dat bedrijven (inrichtingen) over een (milieu)vergunning moeten beschikken. Daarin moeten voorschriften staan die het milieu ‘de grootst mogelijke bescherming bieden’. Ook bepaalt de wet bijvoorbeeld welke overheid welke vergunningen verleent en welke plannen de verschillende overheden moeten opstellen.

De Wet is relevant voor de milieueffectrapportage en het bepalen welke activiteiten nader gereguleerd worden via het begrip ‘inrichtingen’. Een inrichting is simpel gezegd een bedrijf of een fabriek. Minder simpel gezegd is een inrichting ‘elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.’

Voor gesloten systemen zijn binnen en buiten inrichtingen verschillende besluiten van toepassing. Tevens kan een gesloten bodemenergiesysteem zelf als inrichting worden aangemerkt.

Milieueffectrapportage (m.e.r.)
“De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de ‘moederprocedure’. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een omgevingsvergunningsprocedure.”

Bij de m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of sprake is van een activiteit met dusdanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu dat een m.e.r. moet worden gemaakt. Deze beslissing neemt de m.e.r.-commissie binnen zes weken. Daarna komt dit besluit ter inzage te liggen. De m.e.r.-plicht houdt in dat een milieueffectrapportage gemaakt moet worden. Er is een beperkte en een uitgebreide m.e.r.-procedure.

5.Gebiedsafhankelijk /sectorspecifiek regelgeving

5.1.Natuurbescherming, flora en fauna

De regels voornatuurbescherming zorgen voor de bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. En wanneer het op een locatie goed gaat met de natuur, is er meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten.
Provincies zijn grotendeels verantwoordelijk voor de natuurbescherming en het natuurbeheer. De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen gemoeid zijn, zoals bijvoorbeeld in het IJsselmeer.

Beschermde plant- en diersoorten
De provincie kan ontheffing verlenen voor het beschadigen, vernielen, vangen of doden van beschermde planten en dieren bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de aanleg van wegen, (nieuw)bouwplannen of de uitvoering van werken.

Gebiedsbescherming
Voor een activiteit of een project in en rond een Natura 2000-gebied moet mogelijk een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Vergunningverlening inzake beschermde natuurwaarden verloopt nog steeds via de betreffende gemeente, maar wordt getoetst door de provincie.

5.2.Spoorwegen

De regels voor spoorweggen vereisen een vergunning voor werken bij hoofdspoorweg en aangrenzende gronden. Vuistregel voor de definitie van een hoofdspoorweg: binnen 11 meter van het hart van het spoor.
De regels stellen eisen aan bijvoorbeeld de locatie van boorgaten en bronnen en zettingsverhang. De regels kunnen dus ook van toepassing zijn op grootschalig open systeem als effecten reiken tot onder het spoortracé. Vergunningverlening is gemandateerd aan Prorail.

5.3.Bodembescherming

De wet stelt regels om de bodem te beschermen. De wet maakt duidelijk dat grondwater een onderdeel van de bodem is. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de wet geregeld. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de wet worden gereguleerd.

Zorgplicht
Op ieder die op of in de bodem handelingen verricht, rust de verplichting om te zorgen dat door die handelingen de bodem niet wordt verontreinigd. Als er toch een verontreiniging optreedt dienen maatregelen te worden genomen om de verontreiniging ongedaan te maken. Deze zorgplichtbepaling verplicht bij (dreigende) bodemverontreiniging, dus ook van het grondwater, tot het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. De zorgplicht geldt alleen voor zogenaamde ‘nieuwe’ bodemverontreinigingen, dit zijn gevallen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan. De zorgplicht is van toepassing op degene die op of in de bodem de volgende handelingen verricht:

  1. Het laten van stoffen op of in de bodem
  2. Het beïnvloeden van de bodemstructuur of de -kwaliteit
  3. Het uitvoeren van werken
  4. Het transporteren van stoffen die de bodem kunnen verontreinigen
  5. Handelingen die het bovenstaande als nevengevolg hebben
  6. Handelingen die leiden tot erosie, verdichting of verzilting

Bevoegd gezag voor de toepassing van de zorgplicht zijn provincies en gemeenten. Voor handhaving van de zorgplicht daarentegen zijn B&W, Gedeputeerde Staten en de Minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd.

Verplaatsing verontreiniging
Voor handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging wordt verminderd of verplaatst gelden ook regels. Ook het voornemen om handelingen te verrichten ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verplaatst moeten bij het bevoegde gezag worden gemeld. Bij grondwateronttrekkingen in de buurt van een mobiele grondwaterverontreiniging is zo’n verplaatsing vaak aan de orde, dus ook bij open bodemenergie.

Bij een melding plichtige verplaatsing van verontreinigd grondwater moet het bevoegd gezag beslissen over de ernst en spoed. Als het een geval van ernstige verontreiniging betreft, moet degene die grondwater gaat onttrekken een saneringsplan indienen. Dit saneringsplan zal zich met name richten op de wijze waarop verspreiding van de verontreiniging wordt voorkomen. Vaak zal de combinatie van een open bodemenergiesysteem en grondwaterverontreiniging aanleiding zijn om een saneringsplan op te stellen. Dergelijke gecombineerde aanpak wordt momenteel toegepast in de Spoorzone Tilburg en Strijp-S te Eindhoven. De handreiking BOEG (Bodemenergiesystemen en grondwaterverontreiniging) geeft oplossingen voor situaties waar een bodemenergiesysteem in de nabijheid van een bodemverontreiniging wordt aangelegd.

5.4.Kabels en leidingen

Machinale graafwerkzaamheden kunnen kabels en leidingen beschadigen. De overheid wil dit zo veel mogelijk voorkomen, omdat deze schade veel geld kost. Jaarlijks ontstaat bij zo’n 20% van alle graafwerkzaamheden schade aan kabels en leidingen. Dat zijn ongeveer 35.000 gevallen/ per jaar met grote financiële schade tot gevolg. Bovendien kan die schade gevaarlijk zijn of overlast veroorzaken. Zoals uitval van elektriciteit, water, gas of telefoon.

Particulieren en bedrijven die machinale graafwerkzaamheden uitvoeren, moeten dit zorgvuldig doen. Deze wettelijke verplichting geldt ook voor opdrachtgevers van de werkzaamheden. Uitvoerders van graafwerkzaamheden, kabeleigenaren en kabelbeheerders moeten informatie over ondergrondse kabels en leidingen verplicht melden bij het Kadaster. Uitwisseling van informatie kan schade helpen voorkomen.

Het Kabels en Leidingen Informatiecentrum (KLIC) regelt de digitale informatie-uitwisseling over kabels en leidingen. Het KLIC is een onderdeel van het Kadaster.

De informatie-uitwisseling staat in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). Deze wet is ook bekend als de Grondroerdersregeling. Grondroerders zijn uitvoerders van graafwerkzaamheden.

Soms wilt u weten waar kabels en leidingen liggen zonder dat u (direct) gaat graven. Bijvoorbeeld voor het maken van een ontwerp of prijsopgave. Bij het Kabels en Leidingen Informatiecentrum (KLIC) kunt u een oriëntatieverzoek doen. U krijgt informatie over de ligging van kabels en leidingen in het door u aangegeven gebied. Ook ontvangt u contactgegevens van de netbeheerders. Zij kunnen aangeven waar zij in dat gebied kabels en leidingen hebben liggen.

De aansluitingen van kabels en leidingen op woningen staan niet op de kaarten van het Kadaster. U moet hierover rechtstreeks contact opnemen met de verantwoordelijke netbeheerder(s).

Tijdens de graafwerkzaamheden kunt u erachter komen dat de informatie op de kaarten van de graaflocatie niet klopt. U moet dit melden bij het Kadaster.”

5.5.Basis registratie ondergrond (BRO)

De Basisregistratie Ondergrond (BRO) is een centrale database met publieke gegevens van de Nederlandse ondergrond. De wet maakt het mogelijk om bodem- en ondergrondgegevens via een digitaal loket op te vragen en aan te leveren. Het gaat bijvoorbeeld over welke grondsoort waar voorkomt, over metingen van de grondwaterstand, en over olie- en gasvoorraden in de diepe ondergrond.

De gegevens in de BRO zijn opgedeeld in registratieobjecten. Elk registratieobject valt onder de verantwoordelijkheid van de organisatie die de geregistreerde gegevens beheert: de organisatie die de geregistreerde gegevens beheert en de gegevenskwaliteit wettelijk borgt. Informatie-uitwisseling tussen de Basisregistratie Ondergrond en gebruikers gebeurt altijd op het niveau van registratieobjecten.

In totaal zijn er in de BRO zesentwintig registratieobjecten voorzien, gestructureerd in zes registratiedomeinen:

  • Bodem- en grondonderzoek
  • Bodemkwaliteit
  • Grondwatermonitoring
  • Grondwatergebruik
  • Mijnbouw
  • Modellen

Gegevens over (delen van) ondergrondse civiel technische infrastructuur, zoals parkeergarages, kelders of tunnels, en ondergrondse kabels en leidingen komen niet in de BRO. De registratie van ondergrondse kabels en leidingen loopt via het kadaster en KLIC. De registratie van ondergrondse civiel technische infrastructuur wordt op termijn geregeld in de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).

5.6.Grondwaterbescherming

Om de kwaliteit van het grondwater te beschermen is in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones boren en het toepassen van bodemenergie niet of niet zonder meer toegestaan. In deze gebieden is een ontheffing nodig of gelden specifieke andere eisen. Provincies wijzen deze gebieden aan in een provinciale (omgevings)verordening, de naam van deze verordening verschilt per provincie. Kijk voor de aangewezen gebieden en de daar geldende regels op de websites van de individuele provincies of de WKOtool.

6.Privaatrecht: gebruik van grond via recht van opstal

Een recht van opstal is dat iemand het recht heeft om een gebouw, ander bouwwerk of planten of bomen in, op of boven een stuk grond of een gebouw te plaatsen, terwijl de grond of het gebouw niet van hem is. De formele definitie is als volgt: het recht van opstal is een (zakelijk) recht om in, op of boven een onroerende zaak van een andere persoon gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben. De opstaller is de persoon die het recht van opstal heeft. Dat betekent dat hij in of op een stuk grond of een gebouw van een ander een gebouw of werk mag plaatsen of iets mag planten en hier de eigenaar van wordt. Dit is vaak relevant voor putbehuizingen/bronlocaties in de openbare ruimte in drukke binnenstedelijke gebieden, waar bronnen of boorgaten niet op eigen perceel van de gebruiker kan worden geplaatst.

Wanneer je een bouwwerk, zoals een putbehuizing, op een stuk grond bouwt, vindt er normaal gesproken ‘natrekking’ plaats: de eigenaar van het stuk grond wordt ook eigenaar van het bouwwerk. Het recht van opstal wijkt af van de normale regels van natrekking: is er een recht van opstal, dan kan de opstaller deze zaken in eigendom hebben zonder dat hij eigenaar is van de grond. Het recht van opstal is geregeld in artikel 101 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Een recht van opstal wordt door middel van een notariële akte (akte van vestiging) ingeschreven in het kadaster. In deze akte worden tevens de afspraken rondom het recht van opstal vastgelegd. De wet geeft vrijwel geen verplichtingen aan die de beide partijen ten opzichte van elkaar hebben, je bent dus redelijk vrij in het maken van afspraken.

Afspraken die gebruikelijk worden opgenomen zijn: de duur van het recht van opstal, opzegging van het recht van opstal, het terugkerend betalen van een geldsom (retributie) van de opstaller aan de eigenaar.

Meer informatie:

Inhoudsopgave